-
Notifications
You must be signed in to change notification settings - Fork 0
/
Copy pathkgt-Biologie.txt
133 lines (67 loc) · 9.09 KB
/
kgt-Biologie.txt
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
1.1. Levenskenmerk - 1.1.1. Je benoemt hoe bouw en werking van onderdelen van een organisme bijdragen aan de functies voeding, verdediging tegen vijanden, verdediging tegen het milieu en voortplanting.
1.1. Levenskenmerk - 1.1.2. Je vergelijkt organismen wat betreft de manier waarop zij zich voeden, zich verdedigen tegen vijanden en tegen het milieu, en zich voortplanten.
1.2. Cel - 1.2.1. Je benoemt dat alle organismen bestaan uit een of meer cellen
1.2. Cel - 1.2.2. Je benoemt dat cellen stoffen kunnen opnemen en gebruiken, en kunnen delen
1.2. Cel - 1.2.3. Je benoemt celkern, celmembraan, cytoplasma, vacuole en bladgroenkorrels als onderdelen van cellen en de celwand als structuur buiten de cel en je benoemt functies daarvan.
1.2. Cel - 1.2.4. Je benoemt dat in elke celkern DNA aanwezig is dat instructies bevat voor de cel
1.2. Cel - 1.2.5. Je benoemt verschillen tussen plantaardige en dierlijke cellen
1.3. Weefsel en orgaan - 1.3.2 Je benoemt voorbeelden van organen bij zaadplanten, dieren en mensen
1.4. Organisme - 1.4.1. Je benoemt dat organismen ingedeeld worden in planten, dieren, schimmels en bacteriën en je benoemt de verschillen hiertussen.
1.4. Organisme - 1.4.2. Je deelt enkele veel voorkomende planten en dieren in op basis van kenmerken in hoofdgroepen
1.4. Organisme - 1.4.5. Je legt uit wat onder een soort wordt verstaan
2.1. Celstofwisseling - 2.1.1. Je legt uit dat een cel voedingsstoffen gebruikt voor opbouw/herstel en voor verbranding
2.1. Celstofwisseling - 2.1.2. Je benoemt dat planten in cellen met bladgroen met behulp van zonlicht eigen energierijke stoffen en zuurstof maken.
2.2. Stofwisseling van het organisme - 2.2.1. Je benoemt bouw en functie van organen betrokken bij bloedsomloop, ademhaling en spijsvertering.
2.2. Stofwisseling van het organisme - 2.2.2. Je beschrijft hoe de opname, verspreiding en gebruik van voedingsstoffen en zuurstof verloopt.
2.2. Stofwisseling van het organisme - 2.2.3. Je legt de functie van enzymen in de spijsvertering uit
2.2. Stofwisseling van het organisme - 2.2.4. Je benoemt de belangrijkste voedingsstoffen: eiwitten, vetten, koolhydraten, mineralen, vitamines en water en de belangrijkste functies voor het lichaam.
2.2. Stofwisseling van het organisme - 2.2.5. Je benoemt hoe de afvalstoffen het lichaam verlaten
2.2. Stofwisseling van het organisme - 2.2.6. Je benoemt de samenstelling van bloed uit plasma, rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes en de functies hiervan.
2.2. Stofwisseling van het organisme - 2.2.7. Je legt uit dat bacteriën en virussen vooral via mond, neus en wonden binnenkomen
2.3. Planten - 2.3.1. Je benoemt dat planten water en mineralen uit de bodem opnemen en via vaatbundels naar de bladeren transporteren waar het water weer verdampt.
2.3. Planten - 2.3.2. Je benoemt dat planten de energierijke stoffen die in de groene delen zijn gevormd via vaatbundels transporteren naar andere delen waar ze kunnen worden gebruikt en opgeslagen.
2.4. Regeling - 2.4.1. Je benoemt voorbeelden van terugkoppeling, [zoals zweten en grotere doorbloeding van de huid bij stijgende lichaamstemperatuur].
2.5 Voeding - 2.5.2. Je benoemt wat de gevaren zijn van voedselbederf en hoe dit wordt voorkomen in de productie van voedingsmiddelen en bij het bewaren thuis.
2.5. Voeding - 2.5.1. Je benoemt eisen waaraan een evenwichtig voedingspakket moet voldoen en je legt uit wat de gevolgen kunnen zijn als er een niet-evenwichtig voedingspakket wordt gebruikt.
2.6. Gezondheid - 2.6.1. Je benoemt dat gezondheid en ziektes beïnvloed worden door de combinatie van voeding, leefstijl, leefomgeving (o.a. stress, schadelijke stoffen en straling), infecties, erfelijke aanleg en leeftijd.
2.6. Gezondheid - 2.6.1. Je benoemt dat gezondheid en ziektes beïnvloed worden door de combinatie van voeding, leefstijl, leefomgeving (o.a. stress, schadelijke stoffen en straling), infecties, erfelijke aanleg en leeftijd.
2.6. Gezondheid - 2.6.3. Je legt gevolgen van verslavingen uit
2.6. Gezondheid - 2.6.4. Je benoemt hoe te handelen bij ongevallen zoals brandwonden
2.6. Gezondheid - 2.6.5. Je benoemt voor welke aspecten van gezondheid je zelf moet zorgen en voor welke aspecten je hulp kunt krijgen.
3.1. Waarneming - 3.1.1. Je benoemt de bouw en functie van het oog
3.1. Waarneming - 3.1.2. Je legt uit welke lensafwijking verholpen kan worden met welke middelen
3.1. Waarneming - 3.1.3. Je benoemt dat signalen vanuit de zintuigen via zenuwen naar de hersenen worden doorgegeven
3.2. Beweging - 3.2.1. Je benoemt bouw en functie van de organen bij de mens die bij bewegen betrokken zijn
3.2. Beweging - 3.2.2. Je benoemt dat signalen vanuit de hersenen via zenuwen naar de spieren worden doorgegeven
3.2. Beweging - 3.2.4. Je legt uit wat lichamelijke conditie inhoudt en je benoemt hoe deze bevorderd kan worden
3.3. Gedrag - 3.3.2. Je benoemt verschil tussen observatie en interpretatie van gedrag
3.3. Gedrag - 3.3.3. Je benoemt voorbeelden van hoe (eigen) menselijk gedrag beïnvloed wordt door wat anderen om je heen doen of normaal vinden en door inwendige factoren als honger, angst, seksuele opwinding of verslaving.
4.1. Celdeling - 4.1.1. Je benoemt wat er gebeurt bij een celdeling
4.1. Celdeling - 4.1.2. Je benoemt dat het erfelijk materiaal bij elke celdeling wordt gekopieerd
4.1. Celdeling - 4.1.3. Je benoemt dat meercellige organismen doorgaans ontstaan uit een bevruchte eicel die zich door celdeling vermeerdert.
4.2. Levenscyclus - 4.2.1. Je benoemt voorbeelden van geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting bij planten en dieren
4.2. Levenscyclus - 4.2.2. Je benoemt hoe de voortplanting bij de mens verloopt
4.2. Levenscyclus - 4.2.4. Je benoemt dat door prenataal onderzoek het ongeboren kind kan worden onderzocht op geslacht en bepaalde aangeboren afwijkingen.
4.2. Levenscyclus - 4.2.5. Je benoemt de fasen van lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van mensen, met name de puberteit
4.3. Seksualiteit - 4.3.1. Je legt uit hoe de mens kan ingrijpen in de voortplanting, onder andere door voorbehoedsmiddelen
4.3. Seksualiteit - 4.3.2. Je benoemt verschillende SOA en hoe je die kunt voorkomen
4.3. Seksualiteit - 4.3.3. Je benoemt dat seksuele geaardheid kan verschillen
4.3. Seksualiteit - 4.3.4. Je benoemt instanties die hulp bieden bij problemen rond seksualiteit en relaties
4.3. Seksualiteit - 4.3.5. Je benoemt hoe je wensen en grenzen kunt bewaken en respecteren in relaties
4.4. Erfelijkheid - 4.4.1. Je legt uit dat bij de bevruchting elk van de ouders 50% van het erfelijk materiaal levert
4.4. Erfelijkheid - 4.4.2. Je benoemt voorbeelden van eigenschappen waarop erfelijk materiaal van de ouders, omgeving en leefstijl in verschillende mate van invloed kunnen zijn of zijn geweest.
4.4. Erfelijkheid - 4.4.3. Je benoemt dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de combinatie van geslachtschromosomen
4.4. Erfelijkheid - 4.4.4. Je benoemt dat door onderzoek van het erfelijk materiaal kansen op bepaalde ziekten en op nakomelingen met die ziekten kunnen worden bepaald.
4.4. Erfelijkheid - 4.4.5. Je benoemt dat door onderzoek van het erfelijk materiaal verwantschap kan worden aangetoond
5.1 Natuurlijke selectie - 5.1.1. Je benoemt dat alle nu levende organismen, waaronder de mens, afstammen van eerder levende organismen die er anders uitzagen.
5.1 Natuurlijke selectie - 5.1.2. Je benoemt dat exemplaren van een soort die iets beter aan de omgeving zijn aangepast grotere kans hebben om nakomelingen te krijgen en dat bij veranderingen in de omgeving soorten daardoor geleidelijk kunnen veranderen.
5.1 Natuurlijke selectie - 5.1.3. Je benoemt dat in de loop van de tijd veel soorten zijn uitgestorven als de omgeving veranderde.
5.1 Natuurlijke selectie - 5.1.4. Je benoemt hoe fossielen zijn ontstaan en hoe ze gevonden worden
6.1. Ecosysteem - 6.1.1. Je benoemt eigenschappen van ecosystemen en de rol van biotische en abiotische factoren zoals bodem en water.
6.1. Ecosysteem - 6.1.2. Je benoemt wat onder biodiversiteit wordt verstaan en je benoemt daarvan voorbeelden uit de eigen omgeving.
6.2. Voedselrelaties en kringlopen - 6.2.1. Je benoemt hoe soorten in een gebied van elkaar afhankelijk zijn voor voedsel, schuilplaats en voortplanting.
6.2. Voedselrelaties en kringlopen - 6.2.2. Je benoemt een eenvoudige voedselketen en voedselweb op basis van gegevens over planten en dieren in een gebied.
6.2. Voedselrelaties en kringlopen - 6.2.3. Je benoemt dat planten bij de fotosynthese koolstofdioxide vastleggen in glucose en dat bij de verbranding van glucose weer koolstofdioxide vrijkomt.
6.3. Duurzaamheid - 6.3.1. Je benoemt dat duurzaam omgaan met het milieu inhoudt dat niet meer wordt onttrokken dan het milieu kan aanvullen en dat niet meer wordt afgegeven dan het milieu kan verwerken.
6.3. Duurzaamheid - 6.3.2. Je benoemt dat niet-duurzaam omgaan met het milieu leidt tot versterkt broeikaseffect, uitputting van grondstoffen, verlies van natuur, en gezondheidsproblemen door vervuiling van water en leefomgeving.
6.3. Duurzaamheid - 6.3.3. Je benoemt voorbeelden van duurzame oplossingen voor milieuproblemen in Nederland